Drie kilometer ten oosten van Franeker ligt het dorp Zweins. Zuidwestelijk van Zweins ligt een ruim 2 hectare groot, bebost terrein, topografisch aangeduid als ’t Hofke. Vanaf de middeleeuwen tot de 19e eeuw was hier het buitengoed Kingma State gelegen. Aanvankelijk was het een boerderij op een terp van enige meters hoogte met daar omheen liggende agrarische gronden.
Het gebied waarin deze state lag was ruim tweeduizend jaar geleden een groot waddengebied, een delta van de rivier de Oer-Boorne. Dit gebied bestond uit geulen waardoor het zeewater bij hoogwater binnenstroomde en bij laagtij weer naar buiten bewoog. Tussen de geulen ontstonden bij laagtij droogvallende kwelderwallen. In tijden van verlaagde zeespiegels waren deze kwelderwallen geschikt voor eenvoudige landbouw. Hier ontstonden na verloop van tijd menselijke nederzettingen, primitieve boerderijen. Na enige tijd ging de zeespiegel stijgen en moesten de mensen die hier woonden hun woonplek verhogen om droge voeten te houden. Dat verhogen deden ze met grond, maar ook met de mest van hun dieren. Zo ontstonden er op de kwelderwallen reeksen hoger gelegen, vruchtbare terpen. De kwelderwallen in dit gebied lopen meestal oost-west. Kinghum was een van de terpen op zo’n kwelderwal. Noordelijk van Kingma State liggen andere terpenrijen o.a. de terpenrij Franeker- Schalsum-¬Peins- Slappeterp. Om overstromingen vanuit zee te beperken begon men eenvoudige dijkjes aan te leggen rond de terpen. In de loop van de eeuwen reeg men deze dijkjes aaneen en ontstonden er aaneengesloten polders. Bij Peins is enkele jaren geleden het oudste zeedijkje van Nederland opgegraven. Het bestond uit opgezette graszoden.
De Salverderweg, die eeuwenlang Franeker met Leeuwarden verbond, volgt min of meer de kwelderwal waarop Kingma State is gelegen. Op die kwelderwal vinden we een viertal terpen met een naam: Edum, Sjaarda, Salverd en Kinghum. Op de terp Kinghum woonden naar alle waarschijnlijkheid ruim 2000 jaar geleden al boeren. Bij archeologisch onderzoek in 2010 op de locatie van de voormalige Kingma State zijn bewoningsresten gevonden uit de pre-Romeinse IJzertijd, dus van vóór Christus. Met name op de plek van de, in de 19e eeuw afgegraven, terp zijn veel fragmenten aardewerk aangetroffen die vermoedelijk dateren uit de IJzertijd. Ook is er op verschillende locaties houtskool aangetroffen wat kan wijzen op oude menselijke occupatie.
In een eerder uitgevoerd verkennend archeologisch onderzoek (2003) bleken de contouren van de state en gracht op basis van vondsten traceerbaar. Er werden toen geen duidelijke fundamenten gevonden van de voormalige state, wel puinresten (rode en wat oranje en gele baksteenresten) en wat aardewerkfragmenten van na 1500.
Rond 1400 waren de boerderijen op deze kwelderwal in het bezit van de familie Syaerda (Sjaarda). In de “Ordinatie van de rechtsomgang in Franekeradeel” en ook in het bijbehorende register, dat loopt van 1406 tot 1438 komen we Kinghum tegen als de (enige) rechtvoerende state van Zweins. Zo’n state had het recht om eenmaal in de zoveel jaar een van de acht rechters van Franekeradeel te benoemen. Een van die acht werd tot grietman (burgemeester) benoemd.
Zo was Sikke Syaerda in 1413 rechter van Kinghum, in 1409 rechter van Syaerda en in 1408 rechter van Salverd. De volgorde was zo dat Kinghum eens in de zeven jaar een rechter kon benoemen.
In 1413 was Sicke Syaerda derhalve eigenaar van Kinghum en tevens van de boerderijen Salverd, Syaerda en Edum. De familie Syaerda was een machtig geslacht in Westergo vanaf de 13e tot en met de 15e eeuw. In 1449 lieten de Syaerda’s een kasteel bouwen binnen de grachten van Franeker.
Wanneer de state werd gebouwd is niet precies bekend, maar vaststaat dat in 1413 Kinghum al een ‘rechtvoerende’ sate (boerderij) was. De sate was toen eigendom van Sicka Syaerda uit Franeker, destijds een van de belangrijkste edelen van Friesland. Hij oefende de rechtspraak uit voor Kinghum.
De oudst bekende bewoner van de sate was Jelle Kinghum, hij moet omstreeks 1450 geboren zijn.
Stamvader Jelle was in 1511 – volgens het Register van den Aanbreng, een soort belastingregister – voor ruim eenderde eigenaar van de sate Kingum. Ene Johannes Petri, mogelijk zijn broer, bezat ook ongeveer eenderde van die boerderij. Tezamen was dat driekwart. De overige kwart behoorde oorspronkelijk aan de als adellijk omschreven vrouwe Edwer Syaerda. Zij vermaakte evenwel het jaar daarvoor, in 1510, haar aandeel in de sate Kingum aan haar kleindochter Lutke, getrouwd met Gerrolt van Herema. Deze Herema woonde mogelijk op de state Heerma (of Herema) nabij Kingum in Zweins.
Pieter, de oudste zoon van Jelle, wordt in 1511 genoemd als gebruiker van de sate. Hij pacht die van zijn vader en (waarschijnlijk) van zijn oom en moet ook aan de familie Syaerda nog een bedrag betalen.
Deze Pieter of zijn zoon Jelle heeft het eigendom van de sate verworven. Daarna is de naam via King(h)uma veranderd in Kingma.