In wat voor tijd leefden de eerst bekende Kingma’s eigenlijk?
Het is een periode waarin Friesland verscheurd wordt door onderlinge twisten. Een landsheerlijk gezag ontbreekt geheel. De hoofdelingen voeren, met de gewapende knechten die zij in dienst hebben, voortdurend onderlinge oorlogen. Daarbij riepen ze vaak hun hele gevolg, dus degenen die van hen afhankelijk waren, zoals pachters en knechten, te wapen. De stenen huizen van de edelen (de stinzen) werden in brand gestoken, vrouwen werden ontvoerd en gegijzeld en bij tijd en wijle sloegen ze elkaar dood. Aan het eind van de 15e eeuw liep dit uit op de totale partijstrijd tussen Schieringers en de Vetkopers. In die ‘burgeroorlog’ tussen de machthebbers speelde de al genoemde Schieringer hoofdelingenfamilie Syaerda van Franeker een belangrijke rol. Na 1498, toen de Schieringers de hulp van de Duitse keizer Maximiliaan hadden ingeroepen, in de persoon van hertog Albrecht van Saksen, kwam er een eind aan deze chaotische, bijna anarchistische periode. Met de komst van deze Albrecht hield de legendarische Friese Vrijheid weliswaar officieel op, maar er kwam wel een ordelijk bestuur en de rust keerde terug.
Stamvader Jelle (geboren rond 1450) en zijn zoon Pieter (geboren rond 1480) hebben deze gebeurtenissen bewust meegemaakt. Misschien hebben de Kingma’s wel in het gevolg van de Syaerda’s mee moeten vechten. Wie weet, is hun boerderij weleens platgebrand.
Zoon Pieter werd op de sate geboren en heeft deze bewoond tot zijn dood in 1555. Op zijn beurt wordt Pieter als boer opgevolgd door zijn zoon, Jelle Pieters Kingum.
Een van deze nakomelingen van stamvader Jelle heeft het eigendom van de sate verworven.
Rond 1600 hebben de bewoners van de sate zodanig hun maatschappelijke positie verbeterd dat er in koopaktes van een state gesproken wordt. Daarna gaat de state weer over naar een Pieter Jelles, achterkleinzoon van stamvader Jelle.
De familienaam is dan intussen van Kingum, mogelijk via Kinguma, veranderd in Kingma. Het achtervoegsel “a” werd in het Oud-Fries gebruikt om aan te geven “nakomeling van”.
In de loop van de eeuwen stijgen de Kingma’s op de maatschappelijke ladder in de Friese samenleving. Onder de nakomelingen van stamvader Jelle bevinden zich diverse vooraanstaande familieleden zoals Saeckle Intes van Kingma († 1652) die Gecommitteerde was in de Rekenkamer van Friesland, zijn zoon Ignatius († 1700), Brigadier en Kolonel van de Ruiterij der Verenigde Nederlanden, de laatste van de familie Kingma die Kingma State bewoonde, en Saeckles broer Jan Intes († 1645) die Gedeputeerde was in de Staten van Friesland.
In de Reginakerk te Zweins zijn vele Kingma’s uit deze periode begraven. De stamboom geeft een overzicht van de ligging van de graven in de kerk.
Een veel voorkomende naam in de familie is Inte (of Ynte). Ignatius is de Latijnse variant van Inte.
In 1611 verwerft Saeckle van Kingma de state van zijn oom Hendrick. Voor een uitgebreidere historie van de Kingma State zie klik hier.
Over het leven van Saeckle en in het bijzonder dat van zijn zoon Ignatius weten we via historisch onderzoek wat meer. Bij dat onderzoek is onder meer het archief dat na de afbraak van de state bewaard is gebleven belangrijk. Dit archief omvat bijna 20 meter aan dozen en bevindt zich in het tres, het archief van de provincie Friesland in Leeuwarden. Het is een onmisbare bron van historische documenten vanaf de periode dat Saeckle van Kingma de state bewoonde.
Saeckle van Kingma was gecommitteerde in de Rekenkamer van Friesland. Deze Rekenkamer was op 28 juli 1582 opgericht en was gevestigd in de hoofdstad Leeuwarden. Elk provinciaal ‘kwartier’ (Oostergo, Westergo, Zevenwolden, de Elf Steden gezamenlijk) had in de kamer één zetel. Saeckle vertegenwoordigde als ‘rekenmeester’ dus kennelijk de zetel van de regio Westergo, waarvan Franeker de hoofdstad was. De Rekenkamer kende zittingstermijnen van twee jaar. Hoeveel termijnen Saeckle gediend heeft weten we niet. De Rekenkamer was onder meer opgericht om bestuurlijk grip te krijgen op de provinciale belastinginkomsten.